Afschrijving op erfpachtrecht, ondernemer krijgt gelijk van rechter

  • LTO Noord

Een ondernemer wil afschrijven op een tijdelijk erfpachtrecht dat hij of zij zich heeft voorbehouden bij verkoop van de grond aan een verzekeringsmaatschappij. Om gelijk te krijgen moest deze ondernemer vier keer een bezoek brengen aan de belastingrechter.

De betreffende ondernemer heeft een gedeelte van de cultuurgrond onder voorbehoud van een dertigjarig erfpachtrecht verkocht aan een verzekeringmaatschappij. Daarbij ontving de ondernemer een koopsom die gelijk staat aan 70 procent van de vrije verkoopwaarde van de grond. Aan het einde van de erfpachtperiode kan gekozen worden tussen de grond kopen tegen 85 procent van de dan geldende vrije marktwaarde of opnieuw een uitgifte in erfpachtrecht.

Bij een koopsom in contanten van 70 procent van de vrije marktwaarde van de verzekeringsmaatschappij hebben het erfpachtrecht en het terugkooprecht samen een waarde van 30 procent van de vrije marktwaarde van de grond. Als beide een hogere waarde hadden gehad, dan zou de verzekeringsmaatschappij minder betaald hebben en andersom.

De ondernemer redeneerde dat als bij verkoop 70 procent wordt ontvangen en bij terugkoop 85 procent moet worden betaald, er 15 procent is ‘kwijtgeraakt’. De ondernemer zei dat de waarde van het erfpachtrecht (en terugkooprecht) aan het einde van de looptijd was gehalveerd (van 30 procent naar 15 procent).

De inspecteur is het hier niet mee eens. Hij stelt dat in de periode dat de ondernemer als erfpachter de grond is gaan gebruiken, deze meer waard is geworden. Hierdoor is volgens de inspecteur het erfpachtrecht in waarde gestegen. Deze tussentijdse waardestijging blokkeert de afschrijving op het erfpachtrecht.

Schatting maken

De Hoge Raad besliste in 2022 in deze zaak dat de ondernemer bij aanvang van het gebruik een schatting moest maken van de waarde van het erfpachtrecht aan het einde van de looptijd. Dit wordt de restwaarde genoemd. Als die geschatte restwaarde lager is dan de waarde bij aanvang, dan moet dit verschil gedurende de looptijd worden afgeschreven. Daarbij hoeft de ondernemer geen rekening te houden met tussentijdse waardeveranderingen van grond of erfpachtrecht. Hierop is een uitzondering: als de waardeverandering minimaal 30 procent of meer is en blijvend.

Of deze uitzondering zich heeft voorgedaan bij de ondernemer moest onderzocht worden door het Hof in Den Bosch. De inspecteur probeerde met statistieken aannemelijk te maken dat de grond in waarde was gestegen. Hij stelde dat de grond in de eerste drie jaar van het erfpachtcontract 27 procent in waarde was gestegen. De rechter in Den Bosch was hier niet van onder de indruk. Allereerst was de waardestijging te laag: 27 procent en niet de vereiste 30 procent. Dat was het minimum dat de Hoge Raad in 2022 had aangegeven.

Daarnaast vond de rechter dat van een waardestijging over de eerste drie jaar niet vaststaat dat die blijvend is. Het erfpachtrecht had immers nog een resterende looptijd van 27 jaar. In die jaren kan er nog van alles met de waarde gebeuren. De rechter gaf de ondernemer daarom gelijk. Dit houdt in dat deze op de erfpachtrecht mag afschrijven.

Bron:

Tekst: Nieuwe Oogst, Edwin Sloot - Belastingadviseur, lid Vaksectie Recht VLB namens Flynth | Foto: Twan Wiermans